Rosa rubiginosa

Egelantierroos

Rosa rubiginosa, ook wel Rosa eglanteria komt van nature voor in Europa, de Kaukasus en Noordwest-Afrika. Hij is te herkennen aan de appelgeur die van de gekneusde bladeren afkomt. Het is ook een pionierssoort van open omgevingen op kalkbodems, dus hoewel hij de voorkeur geeft aan rijke, neutrale bodems, schuwt hij armere, basische bodems niet, in tegenstelling tot andere rozen. Hij houdt niet van natte voeten of zure bodems en gedijt zelfs op zanderige tot stenige bodems. Hij werd in andere continenten geïntroduceerd voor zijn eetbare vruchten en essentiële oliën en wordt nu beschouwd als invasief in Nieuw-Zeeland. Het is een doornige struik met een dichte, bossige groeiwijze. Hij groeit tot 2 m in alle richtingen en is vrij snelgroeiend. De takken zijn dicht en bedekt met gehaakte stekels en stijve borstelharen. De bladeren zijn verdeeld in 5 tot 9 grote ovale blaadjes van 2,5 cm lang, vrij donkergroen, kaal aan de bovenkant en pubescent aan de achterkant en klierachtig over het hele oppervlak van het blad. De bloei vindt plaats van juni tot juli, afhankelijk van het klimaat. De bloemen zijn enkelvoudig en bestaan uit 5 bloemblaadjes die een helderroze cup vormen met een diameter van 2,5 tot 4 cm. Het centrum van de bloemkroon, lichtroze tot wit, wordt bekroond door de goudgele meeldraden. De bloei wordt gevolgd door de vorming van lange, vlezige, 1 tot 1,5 cm lange, felrode vruchten die rijpen van augustus tot oktober en talrijke zaden bevatten die omgeven zijn door kriebelende haartjes. Ze zijn eetbaar in de vorm van jam, conserven of infusies.

Beknopte eigenschappen

Bloeiperiode